Door Esther-Mirjam Sent op 7 mei 2025 Delen
Afgelopen week stonden we in heel Nederland stil bij oorlog en geweld. We herdachten de slachtoffers die tijdens en na de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. En koesterden onze vrijheid. Ik had de eer om te mogen spreken tijdens de dodenherdenking bij de Paasheuvel in Vierhouten, een voormalig kamphuis en kampeerterrein van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC).
Toespraak 4 mei 2025
Beste aanwezigen,
Op een koude vrijdagmiddag, zo’n tien jaar geleden, lezen basisschoolleerlingen voor in het stadsarchief van Amsterdam.¹ Niet uit een willekeurig boek, maar uit een bundel vol interviews met ouderen in hun buurt. Niet met willekeurige ouderen, maar met ooggetuigen van de oorlog.
De kinderen doen mee aan een project van de gemeente om oorlogsverhalen levend te houden. Want het ‘grote’ verhaal van de oorlog ligt zelden ver weg. Het schuilt vaak gewoon in je eigen straat, in je portiek, op het schoolplein om de hoek.
En dus gingen de leerlingen van basisschool De Scholekster op bezoek bij oudere buurtgenoten die de oorlog aan den lijve hadden ondervonden. Zo sprak Stella, een meisje van tien, met haar 93-jarige buurvrouw Nel Buter-Kroonenberg. Nel was twintig toen de oorlog uitbrak.
Nel groeide op in de levendige volkswijk de Pijp in Amsterdam. Haar ouders stemden altijd op de SDAP en op jonge leeftijd werd ze lid van de AJC. Toen ze even oud was als Stella, liep ze al zelf naar school. In haar klaslokalen hing, heel bijzonder in die tijd, centrale verwarming. Haar favoriete docent was mevrouw Van Catella. Nel beschrijft haar als een warme, zachtaardige juf, aan wie ze met liefde terugdenkt.2
Bij de AJC was Nel vooral actief in de lokale afdeling. Ze speelden spelletjes. Discussieerden tot diep in de nacht. En zongen uit volle borst de strijdliederen van hun tijd. Elke week kwamen ze bijeen in het plantsoen om de hoek. Ze vormden een hechte groep. Nel noemt hun namen nog altijd moeiteloos op: Alie Klaver, Leentje en Eline Davids, Shelly Konijn, Mickey Peekel, Sie Houdeket, en Rosa Bergsma. Samen noemen ze hun afdeling De Dageraad.
Maar dan verandert alles.
Het verbod op de AJC markeert het begin van de duisternis die zich langzaam over hun wereld zal uitbreiden. Mevrouw Van Catella wordt van school gestuurd en moet verplicht een gele ster op haar kleding dragen. Net als alle andere Nederlanders met een Joodse achtergrond.
Nel ontdekt dat al haar kameraden van de AJC ook Joods zijn. Nooit eerder hadden ze bij elkaars achtergrond stilgestaan. Tot nu. En ineens is alles anders.
Ze blijven elkaar in het geheim ontmoeten. Eerst bij de één thuis, dan weer bij de ander. Maar hun groepje wordt steeds kleiner.
De eerste die wordt opgepakt is Sie. Terwijl hij met zijn vader op straat loopt, stopt er een auto. Er wordt gevraagd: ‘Sind sie Jüde?’ Zijn vader antwoordt: ‘Wij zijn mensen.’3
Ze werden meegenomen. Nel ziet hen nooit meer terug.
Hetzelfde lot treft ook haar andere vrienden. Alleen één vriendin overleeft. Dankzij het identiteitsbewijs van Nel. De nacht viel over hun wereld. En dus ook over AJC-afdeling De Dageraad in Amsterdam.
Sluit je ogen, en je ziet ze voor je: die jongeren van de AJC.
Op een plek als deze, op een dag als vandaag. Aan houten tafels, op harde stoelen, lachend en discussiërend over de toekomst. Hebben ze het zien aankomen? Hebben ze overlegd hoe ze elkaar konden beschermen?
Eén meisje wist zich te redden. Maar veel anderen niet. Ze ontkwamen niet aan de gruweldaden.
Het werpt de vraag op wat wij zouden doen. In ónze tijd, met ónze uitdagingen. Want hoewel de vormen verschillen, is de dreiging niet verdwenen. Ook vandaag worden de fundamenten van de rechtsstaat aangevallen, staan vrijheden onder druk en is de democratie geen vanzelfsprekendheid meer.
We hebben een minister in Nederland die geen afstand wil nemen van het begrip omvolking.
In de Verenigde Staten vechten universiteiten tegen het beleid van de regering-Trump om hun recht op vrije meningsuiting te behouden.
Wat zegt dat over onze tijd? En belangrijker nog: wat vraagt het van ons?
Misschien helpt het om terug te grijpen op de woorden van Hannah Arendt, die over de opkomst van het nazisme schreef: ‘De nacht is niet gevallen. We hebben hem zelf laten groeien.’
Het is een pijnlijke gedachte. Want als de nacht kon groeien, had ze ook gestopt kunnen worden. Precies daarom klinken deze woorden zo indringend in de wereld van vandaag.
Niet ver van hier – op minder dan een dag rijden – is het allang donker geworden. Of die nacht nu is gevallen, of langzaam gegroeid zoals Arendt beschreef: het resultaat is hetzelfde.
Sinds 24 februari 2022, toen Russische troepen Oekraïne binnenvielen, vechten mensen daar dag en nacht voor hun vrijheid. Onder hen ook jongeren van dezelfde leeftijd als Nel en haar vrienden toen de nazi’s Nederland binnenvielen.
We vieren dit jaar 80 jaar vrijheid.
Maar die vrijheid voelt fragieler dan ooit.
Voor mij betekent dat twee dingen.
Namelijk dat we allemaal de verantwoordelijkheid hebben om op onze eigen manier bij te dragen aan vrijheid en democratie.
En dat we moeten samenwerken om datgene dat we koesteren ook te beschermen.
Vlak voordat Hitler de macht greep, zagen sociaaldemocraten en communisten elkaar als grootste vijanden. Niet veel later werd de SPD verboden, en verdwenen sociaaldemocraten en communisten samen in gevangenissen en kampen. Het is een harde les: links dat zich laat verdelen, verliest zijn kracht.
Maar samenwerking moet verder gaan dan alleen tussen linkse partijen. In het Nederlandse parlement zitten partijen die weinig op hebben met de democratie en de rechtsstaat. Zij vormen een echt, acuut en serieus gevaar voor onze toekomst, en voor de manier waarop we met elkaar willen samenleven in dit land.
Als we onze waarden willen beschermen, dan moeten we op dat vlak ook samenwerken met partijen aan de rechterzijde. Zolang zij wél pal staan voor de democratische rechtsorde.
De échte tweedeling van onze tijd loopt niet tussen links en rechts, maar tussen democratische en ondemocratische krachten.
Toch is politiek alleen niet genoeg.
Uiteindelijk zijn het mensen die het verschil maken.
Zoals Nel, die haar identiteitsbewijs afgaf.
Zoals AJC’ers die onderduikadressen regelden voor hun kameraden.
Zoals Koos Vorrink en Krijn Martinus Breur, die zich vanuit de AJC bij het verzet aansloten.4
Voor die mensen staan we hier vandaag.
We herdenken de trotse jongeren van De Dageraad.
We herdenken de 415 namen die we kunnen teruglezen in het nieuwe boek 'In brons gegoten'.5
En we herdenken alle anderen die de hoogste prijs van onvrijheid hebben moeten betalen. Omdat ze in hun keuzes, hun moed en hun menselijkheid bleven staan voor wat juist was. In hun levens en daden vinden we een voorbeeld. Zij herinneren ons eraan dat er zelfs in de donkerste tijden nog een glimp van licht kan zijn.
En dat licht komt niet van systemen of theorieën. Maar van gewone mensen die erin slagen het aan te wakkeren.
Zij lieten het licht branden zolang zij konden. En gaven het door.6
We zijn hen dankbaar daarvoor.
En dat licht. Dat zullen wij niet laten uitdoven.
Dank u wel.
1 https://www.nieuwwij.nl/nieuw-wij/oorlogsverhalen-uit-de-buurt/
2 https://www.parool.nl/nieuws/amsterdamse-kinderen-interviewen-oorlogsslachtoffers~b2f0bea7/
4 https://www.oorlogsbronnen.nl/tijdlijn/c089426e-2c9e-48ed-a5a3-a4eed873fc28
6 Vrij naar Hannah Arendt: “That even in the darkest of times we have the right to expect some illumination, and that such illumination might well come less from theories and concepts than from the uncertain, flickering, and often weak light that some men and women, in their lives and their works, will kindle under almost all circumstances and shed over the time span that was given to them....”

